Grammatica
Leo De Cooman
22/05/2021 22:28
https://futureu.europa.eu/processes/OtherIdeas/f/8/proposals/5399?commentId=17953#comment_17953
Aa Bb Cc Ĉc Dd Ee Ff a b ts tsj d e f Gg Ĝĝ Hh Ĥĥ Ii Ji Ĵĵ Franse dzj h ch i j zj g Kk Ll Mm Nn Oo Pp Rr k l m n o p r Ss Ŝŝ Tt Uu Ŭŭ Vv Zz s sj t oe w Vlaamse z vZie Uitspaak hieronder.
Opmerking. — Drukkerijen die de lettertekens ĉ, ĝ, ĥ, ĵ, ŝ, ŭ niet bezitten, mogen ze vervangen door ch, gh, hh, jh, sh, u.
Opmerking. - Het gebruik van het lidwoord is hetzelfde als in het Duits, Frans en andere talen. Diegenen voor wie het gebruik van het lidwoord moeilijkheden oplevert, mogen het gewoon weglaten.
Het betekent dat het volgende woord al bekend is uit vorige zinnen of onmiddellijk zal bepaald worden.
Voorbeeld: De kat van nonkel Miel = La kato de onklo Emilo.
Niet zomaar een kat, wel die bepaalde kat.
Vb. la patr'o - de vader, al la patr'o aan de vader, de la patr'o - van de vader, la patr'o'n- de vader (accusatief, als lijdend voorwerp van de zin), kun la patr'o - metde vader, por la patr'o- voor de vader, la patr'o'j'n - de vaders (accusatief meervoud, voorwerp) per la patt'o'j - door de vaders, por la patr'o'j - voor de vaders.
(een accusatief is in Eo gewoon een N aan het einde; die toont dat het woord een lijdend voorwerp is, of tijdstip, richting, waarde, duur, ... aangeeft; zie ook regels 13 en 14).
Het bestaan van de accusatief maakt een veel vrijere woordvolgorde mogelijk en verzekert nauwkeurigheid en verstaanbaarheid.
Voorbeelden:
Estas kato sur la muro kaj tri hundoj sur la strato = er is een kat op de muur en drie honden op de straat
Mi vidas katon kaj tri hundojn = ik zie een kat en drie honden
De comparatief wordt gevormd door het woord pli, de superlatief met plej.
Het woord dan wordt vertaald door ol. Vb. pli blank’ ol neg'o- witter dan sneeuw; mi hav'as la plej bel'a’n patr’in’o'n el éiu'j- ik heb de mooiste moeder van allen.
Dika pomo = Een dikke appel. Mi prenas la dikajn pomojn = Ik neem de dikke appels. La ruĝaj pomoj estas maturaj = De rode appels zijn rijp.
Stellende trap: TIEL ... KIEL ... : tiel longa kiel vi = zo lang als jij
Vergrotende: PLI ... OL ... : pli dika ol mi = dikker dan ik
Overtreffende: PLEJ ... EL ... : la plej longa strato de la vilaĝo = de langste straat van het dorp
Voor het vormen van rangtelwoorden voegt men de uitgang van het adjectief toe; voor de vermenigvuldigende - de uitgang obl;
voor de breukgetallen -on;
voor de verzamelgetallen -op; voor de distributieve -
het woordje po. Behalve dit kan men zelf- standige en bijwoordelijke vormen van telwoorden gebruiken.
Vb. kvin'cent tri'dek tri (533); kvar'a- vierde; unu’a - eerste; du'a - tweede; unu'o - eenheid; cent’o - honderdtal; sep’e - ten zevende; unu'e - ten eerste; du'e - ten tweede; tri'obl'a - drievoudig; kvar'on'o - een kwart; du’on'o - helft; du’op’e - met zijn tweeën; kvar'op'e - met zijn vieren; po kvin - tegen vijf, à rato van elk vijf.
Hoofd-telwoorden zijn onveranderlijk: nul, unu, du, tri, kvar, kvin, ses, sep, ok, naŭ, dek, cent, mil, ...
Voorbeeld: 654 312=sescent kvindek kvar mil tricent dek du
Rang-telwoorden: +A (het zijn immers bijvoeglijke woorden): la du-dek-sep-a= de 27-ste; Bijwoord: tri-e= ten derde (zie ook 7)
Veelvouden: +OBL-: zevenvoud= sep-obl-o, in drievoud= trioble (bijwoord, zie ook 7), dubbele dikte= du-obl-a dik-o
Breuken: +ON-: sep= 7; sep-on-o= 1/7; tri du-on-aj eŭroj= 3 halve euro's; ses kaj du-on-a eŭroj = 6 en een halve euro
Collectief: +OP-: kvar-op-e = met zijn vieren, per vier, "savieren" uit het liedje van de vier weverkens
van zichzelf (van het onderwerp van de zin) = SIA (let op het verschil tussen S en Ŝ)
zij draagt haar (eigen) kind (namelijk het kind van het onderwerp, ŝi).= ŝi portas sian infanon
zij draagt haar kind (niet haar eigen kind, wel het kind van een vrouw, misschien het kind van haar moeder of haar dochter) = Ŝi portas ŝian infanon
In het Nederlands wordt er geen onderscheid gemaakt tussen het bezit van iets van zichzelf of iets van iemand anders, daarom vraagt dit woordje SI oefening!
Vormen van het werkwoord
zullende maken, zullende doen - far'ont'e op het punt van te doen, op het punt van te maken.
Alle vormen van het passief worden gevormd d.m.v. de gepaste vorm van het werkwoord est' en het passief deelwoord van het gewenste werkwoord; het voorzetsel van het passief is de.
Vb. Si estas am’at'a de Giu'j zij wordt door iedereen bemind (de handeling vindt plaats, gebeurt) - la pord'o est/as ferm'it'a de deur is gesloten (de handeling is beëindigd).
Werkwoord: noemvorm (infinitief) = stam + I. krak-i =kraken; star-i=staan; hak-i=hakken; trink-i=drinken
De actieve vorm: stam+ -AS, -IS, -OS resp. in tegenwoordige, verleden en toekomende tijd, gelijk voor alle personen.
(Onthoudmiddeltje voor Nederlandstaligen: vAndaag AS, gIsteren IS, mOrgen OS)
Imperatief =gebiedende wijze =volitief =wensvorm: stam +U. Venu = kom =je moet komen, (ik wens/wil dat je komt)
Voorwaardelijke wijs: stam +US: mi hakus=ik zou hakken, (indien ...)
Actieve deelwoorden: stam + ANT-, INT-, ONT- (vormen resp. tegenwoordig, verleden en toekomend deelwoord): far-ant-e, oni lern-as = al doende leert men
Passieve deelwoorden: stam + AT-, IT-, OT- (idem). la arbo estas hakata=de boom wordt gehakt; estas hakita=is gehakt [geworden]; ĝi estus hakata =het zou gehakt worden
De deelwoorden kunnen zelfstandig +O(J,N) (voor personen), bijvoeglijk +A(J,N), bijwoordelijk +E, werkwoordelijk (+I of +AS, IS, OS, US, U) en voor verdere combinaties gebruikt worden: muziki = muziek maken; muzikanto = muzikant; muzikonto = persoon die zal muziceren; muzikante = al musiceren
Slechts esti (zijn) en zijn homologen (schijnen, blijken, ...) is hulpwerkwoord.
("hebben" is dus geen hulpwerkwoord in Eo! Ik heb gehakt = Ik ben 'hebbende gehakt' = mi estas hakinta
Eo gebruikt de directe wijs: Li diris, ke li venos = Hij zei dat hij ZOU komen (= Hij zei: “ik zal komen”)
Vb. mi’a frat'o pli bon'e kant'as ol mi mijn broer zingt beter dan ik.
Elke letter wordt steeds gelijk uitgesproken.
Het alfabet is ABCĈDEFGĜHĤIJĴKLMNOPRSŜTUŬVZ: 23 medeklinkers en slechts 5 klinkers! A E I O U, uit te spreken zoals in de volgende overeenkomstige Nederlandse woorden:
A: kato=kat, E: pesto=pest, I: litro=liter (altijd ‘ie’!), O: poto=pot, U: kuko=koek (U klinkt altijd [oe])
(Aangezien er maar 5 klinkers zijn, is de tolerantie ruim, enig verschil in uitspraak van de klinkers stoort de verstaanbaarheid niet.)
Let op de uitspraak van volgende medeklinkers: anders dan in het Nederlands!
C wordt [ts] uitgesproken: caro [tsaro]= tsaar; ceceo= een tseetseevlieg
Ĉ wordt [tsj] uitgesproken: ĉirpi= tsjirpen; ĉeĥo= een Tsjech
G is de ‘Franse keel-G’: ganto= handschoen (in het Frans: gant)
Ĝ zoals [dzj]: Ĝentila= beleefd ( vgl. het Engels gentle). Ĝentlemano= gentleman
H altijd aangeblazen uitspreken! hasti= haasten
Ĥ zoals ch in paroCHie (= paroĥo), ĥaoso= chao
Ĵ zoals j in journalist (= ĵurnalisto)
Ŝ zoals ch in maCHine (= maŝino)
Ŭ zoals onze W: aŭto [awto]= auto; Eŭropo [ewropo]=Europa. (Ŭ is een medeklinker! Ŭ komt altijd na een A of E).
V is de ‘zachte’ V
Let er op: een C is altijd [ts], K alijd K, een S altijd S en een Z altijd Z!
Vb. vapor’ŝip'o (stoom- schip) is samengesteld uit: vapor’ (stoom), ŝip' (schip), o (uitgang van het substantief).
In samengestelde woorden staat – zoals bij ons – de hoofdbetekenis achteraan (buterkuko= boterkoek is dus een soort koek). De (nominatieve) uitgang van het voorgaande zelfstandige naamwoord mag blijven staan als daardoor de uitspraak vlotter is: nazotuko=neusdoek, zakdoek: (z, direct gevolgd door een harde t spreek je moeilijk precies uit)
Ontkenningen worden –zoals bij ons- enkel gebruikt (niet dubbel zoals bv. in het Frans of het Pools) en staan onmiddellijk voor het woord waarop ze slaan.
Vb. kie vi est'as? waar ben je? - tie! daar (op die plaats); kie'n vi ir'as? waar ga je naartoe? tie'n! naar daar (naar die plaats); mi ir'as Pariz'o'n ik ga naar Parijs.
Een richting kan aangegeven worden door de grammaticale uitgang –N. dekstre=rechts; dekstren=naar rechts.
Vb. goj'í je tio er over verheugd zijn; rid'i je tio ermee lachen; enu'o je la patr'uj'o verlangen naar het vaderland; mal'san’a je la okul'o'j ziek aan de ogen.
Dit geeft geen aanleiding tot onduidelijkheid, want in alle talen gebruikt men in zulke gevallen een of ander voorzetsel, door het gebruik aangenomen; in de internationale taal wordt in zulke gevallen alleen het voorzetsel je gebruikt.
In plaats van het voorzetsel je kan men ook de accusatief zonder voorzetsel gebruiken, als men niet voor dubbelzinnigheid moet vrezen.
Voorzetsels: Het voorzetsel JE heeft een onbepaalde betekenis. De andere voorzetsels hebben vast bepaalde betekenissen. Algemeen: als dat geen verwarring schept mag een voorzetsel weggelaten en vervangen worden door een eind-N aan het attribuut (‘accusatief’): Mi promenas en la arbaron = Ik wandel ‘naar + in’ het bos = Ik wandel het bos in.
Vb. tragedi’o - tragedie, maar tragedí’a - tragisch; teatr 0 - theater, maar teatr a - theatraal.
Neologismen: bij het afleiden van nieuwe stammen uit een andere taal neme men het essentiële over, zonder eventuele achtervoegsels van die andere taal.
Vb. Siller’ in plaats van Siller'o; de 1’ mond’ i.p.v. de la mond’o; dom' i.p.v. dom’o.
In poëzie en dergelijke mag de eind -o van een zelfstandig naamwoord (in de nominatief dus) en de a van la (bepalend lidwoord) vervangen worden door een afkapteken ('), dat dus als een klinker is te beschouwen voor de woordklemtoon.
Ekzerco de legado.
Al. Balo. Patro. Nubo. Celo. Citrono. Cento. Sento. Sceno. Scio. Colo. Kolo. Oficiro. Facila. Laca. Paculo. Ĉar. Ĉemizo. Ĉikano. Ĉielo. Ĉu. Feliĉa. Cia. Ĉia. Proceso. Senĉesa. Be. Eĉ. Ek. Da. Lido. Dento. Plendi. El. En. De. Teni. Sen. Vero. Fali. Fidela. Tra. Galo. Granda. Gento. Gipso. Gusto. Legi. Pepi. Paĝo. Ĝis. Ĝusta. Reĝi. Ĝardeno. Longa. Regno. Signi. Gvardio. Lingvo. Ĝuado. Haro. Hirundo. Haki. Nehela. Pachoro. Seshora. Bathufo. Horo. Ĥoro. Koro. Holero. Ĥemio. Imiti. Filo. Birdo. Trovi. Printempo. Min. Foiro. Feino. Iel. Iam. Iu. Jam. Ju. Jes. Juristo. Krajono. Majesta. Tuj. Domoj. Ruino. Prujno. Balai. Palaj. Diino. Vejno. Perei. Malplej. Justa. Ĵus. Ĵeti. Ĵaluza. Majo. Bonaĵo. Kapo. Makulo. Kesto. Sukero. Akvo. Koketo. Likvoro. Packapo.
Lavi. Levilo. Paroli. Mem. Impliki. Embaraso. Nomo. Indiferenta. Internacia. Ol. Heroi. Heroino. Fojno. Pia. Palpi. Ripeti. Arbaro. Sama. Stari. Sigelo. Sistemo. Pesilo. Pezilo. Senti. Sofismo. Cipreso. Ŝi. Paŝo. Stalo. Ŝtelo. Vesto. Veŝto. Disŝiri. Ŝanceli. Tapiŝo. Teorio. Patento. Utila. Ungo. Plumo. Tumulto. Plu. Lui. Kiu. Balau. Traulo. Pereu. Neulo. Fraŭlo. Paŭlino. Laŭdi. Eŭropo. Trouzi. Hodiaŭ. Vana. Verso. Solvi. Zorgi. Zenito. Zoologio. Azeno. Mezuro. Nazo. Trezoro. Meznokto. Zumo. Sumo. Zono. Sono. Pezo. Peco. Peso. Nenio. Adiaŭ. Fiziko. Geografio. Spirito. Lipharo. Indigni. Neniel. Spegulo. Ŝpino. Nei. Ree. Hereo. Konscii. Traetera. Heroeto. Lue. Male. Pale. Traire. Pasie. Metio. Inĝeniero. Insekto. Reservi. Rezervi.
Citrono. Cento. Sceno. Scio. Balau. Ŝanceli. Neniel. Embaraso. Zoologio. Reservi. Traire. Hodiaŭ. Disŝiri. Neulo. Majesta. Packapo. Heroino. Pezo. Internacia. Seshora. Cipreso. Stalo. Feino. Plu. Sukero. Gento. Indigni. Sigelo. Krajono. Ruino. Pesilo. Lipharo. Metio. Ĝardeno. Sono. Laŭdi. Pale. Facila. Insekto. Kiu. Zorgi. Ĉikano. Traetera. Sofismo. Domoj. Spino. Majo. Signi. Ec. Bonaĵo. Legi. Iel. Juristo. Ĉielo. Ĥemio.
Zo is het met alle dieren en zelfs (tweehuizige) planten.
Probeer maar eens de Nederlandse woorden voor een mannelijk/ vrouwelijk konijn, hond of kat, en dan ook nog maar in andere nationale talen. En vergelijk met Eo.
En dan zijn er ook nog de geluiden die dieren voortbrengen; ook dat kan heel eenvoudig in Eo met de stam BLEK.
Stel dat je Nederlands moet leren. Het gaat over runderen. Je leert de volgende woorden: rund, stier, koe, kalf, mutten, vaars, os.
Dat zijn allemaal heel verschillende woorden om enig onderscheid te maken tussen de runderen.
In Eo zal je in elk van die woorden de stam BOV terugvinden. Ik zet hier de vertalingen op een rijtje. Ze zijn allemaal gebouwd met voor- en achtervoegsels:
bov-o, vir-bov-o, bov-in-o, bov-id-o, vir-bov-id-o, bov-id-in-o, eks-vir-bov-o.
Zo is dat voor alle dieren.
Als je in die woorden de stam BOV vervangt door ĈEVAL heb je alle woorden waar het over paarden gaat. Maar ik durf niet beweren, dat ik al die Nederlandse woorden ken. Wie weet wat een ruin is?
In Eo weet ook een beginner wat een eks-vir-ĉeval-o is.
Nu ken je meteen alle woorden in Eo voor bv. hoenders, door de stam KOK te gebruiken.
Naast de grammaticale uitgangen zijn VOOR- EN ACHTERVOEGSELS zeer algemeen gebruikte stammen. Hier enkele voorbeelden:
MAL- is een stam, die betekent "tegengesteld", het is een "voorvoegsel". Het bestaan van dit voorvoegsel halveert meteen het aantal te leren hoeveelheid stammen vooral diemet bijvoeglijke betekenis, maar niet alleen!
warm = VARM-A. Uiteraard: warmte = VARM-O enz.
MAL-VARM-A = koud; malvarmo = koude, varmo = warmte, enz.
MAL-O = het tegenovergestelde (zelfst. nw.)
MAL-A = tegenovergesteld (bijv. nw.)
MAL-E = integendeel
MAL-SAN-A = ziek (het tegengestelde van gezond)
MAL-SAN-O = ziekte (zelfst. nw.)
NE-SAN-A = niet gezond
-IĜ is een "achtervoegsel" met de betekenis "worden" (maakt een overgankelijk werkwoord overgankelijk) (Dit vergt enige oefening!)
SAN-IĜ-I = gezond worden (= "genezen" als onovergankelijk werkwoord)
RE- is een voorvoegsel met de betekenis "terug, opnieuw"
RE-SAN-IĜ-I = terug gezond worden
-IG- is een "achtervoegsel" met de betekenis "maken, doen" (maakt een onovergankelijke stam overgankelijk) (Dit vergt wat oefening!)
SAN-IG-I = gezond maken = genezen
-IST is een achtervoegsel, dat wijst op de uitoefenaar van een bezigheid
DENT-O is een tand; DENT-IST-O is een tandarts
Zo zijn er een dertigtal specifieke voor- en achtervoegsels. Die hebben we ook in het Nederlands, maar wij gebruiken ze absoluut niet consequent. Eo wel
De gemakkelijkste manier om te zien hoe het systeem in Eo gaat lijkt me, dat we eerst de voornaamwoorden tonen, die over PLAATS gaan:
waar (vragend of relatief) = KIE
daar (aanduidend) = TIE
ergens (onbepaald) = IE
nergens (leeg) = NENIE
overal (alles omvattend) = ĈIE
U ziet dat al deze Eo-voornaamwoorden, die over een plaats gaat, eindigen op E.
Welnu, het volstaat de 5 "beginstukjes" KI TI I NENI ĈI te kennen en 10 "eindstukjes" om meteen alle 5 x 10 voornaamwoorden + al hun mogelijke combinaties te kennen.
Hier de "eindstukjes": E voor plaats, AM voor tijd, OM voor hoeveelheid, ES voor bezit, AL voor reden, EL voor manier, O voor een zaak, ES voor bezit, EN voor richting, U voor een persoon of vermelde zaak (dit laatste vereist meer oefening)
Het vraagt enige tijd om heel dit gemakkelijke systeem in te oefenen.
Een testje over de voornaamwoorden in Esperanto?
Vertaal KIOM? TIAM NENIEN IEL
(antwoorden resp.: hoeveel?/ dan / nergens heen / op een of andere manier)