FUNDAMENTA GRAMATIKO DE LA Lingvo internacia “Esperanto”

Grammatica

Esperanto (Eo), wat is dat eigenlijk?
Een taal met een simpele, klare, LOGISCHE grammatica en dus GEEN uitzonderingen. Wij leren onveranderlijke STAMMEN, met goed omschreven betekenis, waar we zelf woorden mee vormen. Eo leren is zoals met LEGOblokjes spelen: LEUK!
Eo is daartoe ONTWORPEN!
Woordsoort en functie in een zin herken je onmiddellijk aan het woordeinde.
Door Eo op school als eerste vreemde taal te onderwijzen geven we de kinderen een stevige algemene taalbasis en... logica!
Als dat in de hele EU gebeurt, kunnen de kinderen meteen met vriendjes communiceren in de hele EU.
Dat kan al na enkele weken: reken, dat men in 1 maand zoveel Eo leert als een nationale taal - zoals Engels - in een heel jaar.
De meeste stammen komen uit EU-talen, de leerling leert meteen veel woorden uit EU-talen, vindt dat leuk en krijgt interesse voor andere EU-landen en talen.
In vergelijking met Eo is Engels echt wel HEEL moeilijk.

Leo De Cooman 22/05/2021 22:28
https://futureu.europa.eu/processes/OtherIdeas/f/8/proposals/5399?commentId=17953#comment_17953

A) ALFABET

Aa Bb Cc Ĉc  Dd Ee Ff
a  b  ts tsj d  e  f
  Gg   Ĝĝ  Hh Ĥĥ Ii Ji Ĵĵ
Franse dzj h  ch i  j  zj
   g   
Kk Ll Mm Nn Oo Pp Rr
k  l  m  n  o  p  r 
Ss Ŝŝ Tt Uu  Ŭŭ    Vv   Zz
s  sj t  oe  w  Vlaamse z
                   v
Zie Uitspaak hieronder.

Opmerking. — Drukkerijen die de lettertekens ĉ, ĝ, ĥ, ĵ, ŝ, ŭ niet bezitten, mogen ze vervangen door ch, gh, hh, jh, sh, u.

B) WOORDSOORTEN

  1. Er is geen onbepaald lidwoord; er bestaat alleen een bepaald lidwoord la, onveranderlijk voor alle geslachten, naamvallen en getallen.

    Opmerking. - Het gebruik van het lidwoord is hetzelfde als in het Duits, Frans en andere talen. Diegenen voor wie het gebruik van het lidwoord moeilijkheden oplevert, mogen het gewoon weglaten.

    Het betekent dat het volgende woord al bekend is uit vorige zinnen of onmiddellijk zal bepaald worden.
    Voorbeeld: De kat van nonkel Miel = La kato de onklo Emilo.
    Niet zomaar een kat, wel die bepaalde kat.

  2. Het substantief of zelfstandig naamwoord heeft de uitgang o. Om het meervoud te vormen voegt men er de
    uitgang j aan toe. Er bestaan slechts twee naamvallen: nominatief en accusatief; deze laatste verkrijgt men uit de nominatief door het bijvoegen van de uitgang n. De andere naamvallen worden uitgedrukt d.m.v. voorzetsels: de genitief met de, de datief met al, de instrumentalis met per of andere voorzetsels, volgens de zin.

    Vb. la patr'o - de vader, al la patr'o aan de vader, de la patr'o - van de vader, la patr'o'n- de vader (accusatief, als lijdend voorwerp van de zin), kun la patr'o - metde vader, por la patr'o- voor de vader, la patr'o'j'n - de vaders (accusatief meervoud, voorwerp) per la patt'o'j - door de vaders, por la patr'o'j - voor de vaders.

    (een accusatief is in Eo gewoon een N aan het einde; die toont dat het woord een lijdend voorwerp is, of tijdstip, richting, waarde, duur, ... aangeeft; zie ook regels 13 en 14).
    Het bestaan van de accusatief maakt een veel vrijere woordvolgorde mogelijk en verzekert nauwkeurigheid en verstaanbaarheid.

    Voorbeelden:
    Estas kato sur la muro kaj tri hundoj sur la strato = er is een kat op de muur en drie honden op de straat
    Mi vidas katon kaj tri hundojn = ik zie een kat en drie honden

  3. Het adjectief of bijvoeglijk naamwoord eindigt op a. Naamvallen en getallen zoals bij het substantief.

    De comparatief wordt gevormd door het woord pli, de superlatief met plej.

    Het woord dan wordt vertaald door ol. Vb. pli blank’ ol neg'o- witter dan sneeuw; mi hav'as la plej bel'a’n patr’in’o'n el éiu'j- ik heb de mooiste moeder van allen.

    Dika pomo = Een dikke appel. Mi prenas la dikajn pomojn = Ik neem de dikke appels. La ruĝaj pomoj estas maturaj = De rode appels zijn rijp.
    Stellende trap: TIEL ... KIEL ... : tiel longa kiel vi = zo lang als jij
    Vergrotende: PLI ... OL ... : pli dika ol mi = dikker dan ik
    Overtreffende: PLEJ ... EL ... : la plej longa strato de la vilaĝo = de langste straat van het dorp

  4. De hoofdtelwoorden (die niet verbogen worden) zijn: unu (1), du (2), tri(3), kvar (4), kvin (5), ses (6), sep (7), ok (8), naŭ(9), dek (10), cent (100), mil (1000). De tientallen en de honderdtallen worden gevormd door eenvoudig samenvoegen van de telwoorden.

    Voor het vormen van rangtelwoorden voegt men de uitgang van het adjectief toe; voor de vermenigvuldigende - de uitgang obl;

    voor de breukgetallen -on;

    voor de verzamelgetallen -op; voor de distributieve -

    het woordje po. Behalve dit kan men zelf- standige en bijwoordelijke vormen van telwoorden gebruiken.

    Vb. kvin'cent tri'dek tri (533); kvar'a- vierde; unu’a - eerste; du'a - tweede; unu'o - eenheid; cent’o - honderdtal; sep’e - ten zevende; unu'e - ten eerste; du'e - ten tweede; tri'obl'a - drievoudig; kvar'on'o - een kwart; du’on'o - helft; du’op’e - met zijn tweeën; kvar'op'e - met zijn vieren; po kvin - tegen vijf, à rato van elk vijf.

    Hoofd-telwoorden zijn onveranderlijk: nul, unu, du, tri, kvar, kvin, ses, sep, ok, naŭ, dek, cent, mil, ...
    Voorbeeld: 654 312=sescent kvindek kvar mil tricent dek du
    Rang-telwoorden: +A (het zijn immers bijvoeglijke woorden): la du-dek-sep-a= de 27-ste; Bijwoord: tri-e= ten derde (zie ook 7)
    Veelvouden: +OBL-: zevenvoud= sep-obl-o, in drievoud= trioble (bijwoord, zie ook 7), dubbele dikte= du-obl-a dik-o
    Breuken: +ON-: sep= 7; sep-on-o= 1/7; tri du-on-aj eŭroj= 3 halve euro's; ses kaj du-on-a eŭroj = 6 en een halve euro
    Collectief: +OP-: kvar-op-e = met zijn vieren, per vier, "savieren" uit het liedje van de vier weverkens

  5. Persoonlijke voornaamwoorden: mi (ik, mij), vi (gij, jij, jullie), li (hij, hem), ŝí (zij, haar), ĝi (het, hem, haar - voor dieren en dingen); si (zich), ni [](wij, ons), ili (zij, hen, hun), oni (men, onpersoonlijk voornaamwoord voor het meervoug). De bezittelijke voornaamwoorden worden gevormd door het bijvoegen van de uitgang van het adjectief. De verbuiging van de voornaamwoorden is zoals die van de substantie%en. Vb. min - mij, me (accusatief); mi'a - mijn.

    van zichzelf (van het onderwerp van de zin) = SIA (let op het verschil tussen S en Ŝ)
    zij draagt haar (eigen) kind (namelijk het kind van het onderwerp, ŝi).= ŝi portas sian infanon
    zij draagt haar kind (niet haar eigen kind, wel het kind van een vrouw, misschien het kind van haar moeder of haar dochter) = Ŝi portas ŝian infanon

    In het Nederlands wordt er geen onderscheid gemaakt tussen het bezit van iets van zichzelf of iets van iemand anders, daarom vraagt dit woordje SI oefening!

  6. Het werkwoord ondergaat geen verandering, noch voor de persoon, noch voor het getal; vb. mí far'as - ik maak (doe), la patr'o far'as vader maakt (doet); ili far'as - zij maken (doen).

    Vormen van het werkwoord

    1. De tegenwoordige tijd krijgt de uitgang as; vb: mi far'as - ik maak (doe).
    2. De verleden tijd krijgt is: vi far’is- gij deedt, gij hebt gedaan; li far'is- hij deed, hij heeft gedaan.
    3. De toekomende tijd krijgt os: ili far'os- zij zullen doen.
    4. De voorwaardelijke wijze krijgt us: Si far'us - zij zou doen.
    5. De gebiedende wijze en de aanvoegende wijze of conjunctief krijgt u: far'u - doe! ni far'u- laat ons doen.
    6. De noemvorm of infinitief krijgt i: far'i- doen.
    Deelwoorden (bijvoeglijk of bijwoordelijk)
    1. Het actief tegenwoordig deelwoord krijgt ant: far'ant'a makende, doende (aan het maken, aan het doen) - far'ant'e al makende, al doende.
    2. Het actief verleden deelwoord krijgt int: far'int'a gemaakt, gedaan, gemaakt hebbend, gedaan hebbend - far'int'e nadat hij gemaakt … gedaan … heeft.
    3. Het actief toekomend deelwoord krijgt ont: far'ont'a

      zullende maken, zullende doen - far'ont'e op het punt van te doen, op het punt van te maken.

    4. Het passief tegenwoordig deelwoord krijgt at: far'at'a gemaakt of gedaan wordend - far'at'e terwijl het gemaakt of gedaan wordt.
    5. Het passief verleden deelwoord krijgt it: far'it'a gemaakt of gedaan geworden - far'it'e nadat het gemaakt of gedaan werd.
    6. Het passief toekomend deelwoord krijgt ot: far'ot'a gemaakt of gedaan zullende worden - far'ot'e op het punt gedaan of gemaakt te worden.

      Alle vormen van het passief worden gevormd d.m.v. de gepaste vorm van het werkwoord est' en het passief deelwoord van het gewenste werkwoord; het voorzetsel van het passief is de.

      Vb. Si estas am’at'a de Giu'j zij wordt door iedereen bemind (de handeling vindt plaats, gebeurt) - la pord'o est/as ferm'it'a de deur is gesloten (de handeling is beëindigd).

    Werkwoord: noemvorm (infinitief) = stam + I. krak-i =kraken; star-i=staan; hak-i=hakken; trink-i=drinken
    De actieve vorm: stam+ -AS, -IS, -OS resp. in tegenwoordige, verleden en toekomende tijd, gelijk voor alle personen.
    (Onthoudmiddeltje voor Nederlandstaligen: vAndaag AS, gIsteren IS, mOrgen OS)
    Imperatief =gebiedende wijze =volitief =wensvorm: stam +U. Venu = kom =je moet komen, (ik wens/wil dat je komt)
    Voorwaardelijke wijs: stam +US: mi hakus=ik zou hakken, (indien ...)
    Actieve deelwoorden: stam + ANT-, INT-, ONT- (vormen resp. tegenwoordig, verleden en toekomend deelwoord): far-ant-e, oni lern-as = al doende leert men
    Passieve deelwoorden: stam + AT-, IT-, OT- (idem). la arbo estas hakata=de boom wordt gehakt; estas hakita=is gehakt [geworden]; ĝi estus hakata =het zou gehakt worden

    De deelwoorden kunnen zelfstandig +O(J,N) (voor personen), bijvoeglijk +A(J,N), bijwoordelijk +E, werkwoordelijk (+I of +AS, IS, OS, US, U) en voor verdere combinaties gebruikt worden: muziki = muziek maken; muzikanto = muzikant; muzikonto = persoon die zal muziceren; muzikante = al musiceren

    Slechts esti (zijn) en zijn homologen (schijnen, blijken, ...) is hulpwerkwoord.
    ("hebben" is dus geen hulpwerkwoord in Eo! Ik heb gehakt = Ik ben 'hebbende gehakt' = mi estas hakinta

    Eo gebruikt de directe wijs: Li diris, ke li venos = Hij zei dat hij ZOU komen (= Hij zei: “ik zal komen”)

  7. Het bijwoord of adverbium eindigt op e. De graden van vergelijking zijn zoals voor de adjectieven.

    Vb. mi’a frat'o pli bon'e kant'as ol mi mijn broer zingt beter dan ik.

  8. Alle voorzetsels regeren de nominatief.

    C) ALGEMENE REGELS

  9. Elk woord wordt uitgesproken zoals het geschreven is.

    Elke letter wordt steeds gelijk uitgesproken.
    Het alfabet is ABCĈDEFGĜHĤIJĴKLMNOPRSŜTUŬVZ: 23 medeklinkers en slechts 5 klinkers! A E I O U, uit te spreken zoals in de volgende overeenkomstige Nederlandse woorden:
    A: kato=kat, E: pesto=pest, I: litro=liter (altijd ‘ie’!), O: poto=pot, U: kuko=koek (U klinkt altijd [oe])
    (Aangezien er maar 5 klinkers zijn, is de tolerantie ruim, enig verschil in uitspraak van de klinkers stoort de verstaanbaarheid niet.)

    Let op de uitspraak van volgende medeklinkers: anders dan in het Nederlands!
    C wordt [ts] uitgesproken: caro [tsaro]= tsaar; ceceo= een tseetseevlieg
    Ĉ wordt [tsj] uitgesproken: ĉirpi= tsjirpen; ĉeĥo= een Tsjech
    G is de ‘Franse keel-G’: ganto= handschoen (in het Frans: gant)
    Ĝ zoals [dzj]: Ĝentila= beleefd ( vgl. het Engels gentle). Ĝentlemano= gentleman
    H altijd aangeblazen uitspreken! hasti= haasten
    Ĥ zoals ch in paroCHie (= paroĥo), ĥaoso= chao
    Ĵ zoals j in journalist (= ĵurnalisto)
    Ŝ zoals ch in maCHine (= maŝino)
    Ŭ zoals onze W: aŭto [awto]= auto; Eŭropo [ewropo]=Europa. (Ŭ is een medeklinker! Ŭ komt altijd na een A of E).
    V is de ‘zachte’ V
    Let er op: een C is altijd [ts], K alijd K, een S altijd S en een Z altijd Z!

    Vergelijk met het Engels.

  10. De klemtoon ligt altijd op de voorlaatste lettergreep.
  11. Samengestelde woorden maakt men door eenvoudig samenvoegen van de woorden (het bepaalde woord staat achteraan); zij worden aaneengeschreven, maar gescheiden door kleinestreepjes *). De grammaticale uitgangen worden ook als zelfstandige woorden beschouwd.

    Vb. vapor’ŝip'o (stoom- schip) is samengesteld uit: vapor’ (stoom), ŝip' (schip), o (uitgang van het substantief).

    In samengestelde woorden staat – zoals bij ons – de hoofdbetekenis achteraan (buterkuko= boterkoek is dus een soort koek). De (nominatieve) uitgang van het voorgaande zelfstandige naamwoord mag blijven staan als daardoor de uitspraak vlotter is: nazotuko=neusdoek, zakdoek: (z, direct gevolgd door een harde t spreek je moeilijk precies uit)

  12. Wanneer in de zin een ontkennend woord voorkomt, wordt het woordje ne weggelaten. Vb. mi neniam vid'is ik heb nooit gezien; mi nenio'n vid'is ik heb niets gezien.

    Ontkenningen worden –zoals bij ons- enkel gebruikt (niet dubbel zoals bv. in het Frans of het Pools) en staan onmiddellijk voor het woord waarop ze slaan.

  13. Indien het woord de plaats aanduidt waarheen de handeling zich richt (antwoord op de vraag “waarheen?”), neemt het de uitgang van de accusatief aan.

    Vb. kie vi est'as? waar ben je? - tie! daar (op die plaats); kie'n vi ir'as? waar ga je naartoe? tie'n! naar daar (naar die plaats); mi ir'as Pariz'o'n ik ga naar Parijs.

    Een richting kan aangegeven worden door de grammaticale uitgang –N. dekstre=rechts; dekstren=naar rechts.

  14. Elk voorzetsel heeft een welbepaalde en vaste betekenis; maar als we een voorzetsel moeten gebruiken en uit de betekenis niet blijkt welk voorzetsel we moeten gebruiken, dan neemt men het voorzetsel je, dat geen eigen betekenis heeft.

    Vb. goj'í je tio er over verheugd zijn; rid'i je tio ermee lachen; enu'o je la patr'uj'o verlangen naar het vaderland; mal'san’a je la okul'o'j ziek aan de ogen.

    Dit geeft geen aanleiding tot onduidelijkheid, want in alle talen gebruikt men in zulke gevallen een of ander voorzetsel, door het gebruik aangenomen; in de internationale taal wordt in zulke gevallen alleen het voorzetsel je gebruikt.

    In plaats van het voorzetsel je kan men ook de accusatief zonder voorzetsel gebruiken, als men niet voor dubbelzinnigheid moet vrezen.

    Voorzetsels: Het voorzetsel JE heeft een onbepaalde betekenis. De andere voorzetsels hebben vast bepaalde betekenissen. Algemeen: als dat geen verwarring schept mag een voorzetsel weggelaten en vervangen worden door een eind-N aan het attribuut (‘accusatief’): Mi promenas en la arbaron = Ik wandel ‘naar + in’ het bos = Ik wandel het bos in.

  15. De zogenaamde “vreemde” woorden, d.w.z. die, welke de meeste talen aan dezelfde bron ontleend hebben, worden in de internationale taal onveranderd overgenomen, maar geschreven volgens de orthografie van deze taal; maar als er verschillende woorden van eenzelfde stam afgeleid zijn is het beter slechts het basiswoord onveranderd over te nemen en de andere vormen hieruit af te leiden volgens de regels van de internationale taal.

    Vb. tragedi’o - tragedie, maar tragedí’a - tragisch; teatr 0 - theater, maar teatr a - theatraal.

    Neologismen: bij het afleiden van nieuwe stammen uit een andere taal neme men het essentiële over, zonder eventuele achtervoegsels van die andere taal.

  16. De uitgangen van het substantief en van het lidwoord mogen weggelaten worden en vervangen door een apostrof.

    Vb. Siller’ in plaats van Siller'o; de 1’ mond’ i.p.v. de la mond’o; dom' i.p.v. dom’o.

    In poëzie en dergelijke mag de eind -o van een zelfstandig naamwoord (in de nominatief dus) en de a van la (bepalend lidwoord) vervangen worden door een afkapteken ('), dat dus als een klinker is te beschouwen voor de woordklemtoon.


(*) In brieven of werken bestemd voor personen, die de taal reeds kennen, worden de streepjes weggelaten. - Zij dienen om het iedereen mogelijk te maken gemakkelik de betekenis van elk element van een woord te vinden in een woordenboek en zo tot de volle betekenis van het woord te komen, zonder een voorafgaande studie van de grammatica.

Uitspaak

Ekzerco de legado.

Al. Balo. Patro. Nubo. Celo. Citrono. Cento. Sento. Sceno. Scio. Colo. Kolo. Oficiro. Facila. Laca. Paculo. Ĉar. Ĉemizo. Ĉikano. Ĉielo. Ĉu. Feliĉa. Cia. Ĉia. Proceso. Senĉesa. Be. Eĉ. Ek. Da. Lido. Dento. Plendi. El. En. De. Teni. Sen. Vero. Fali. Fidela. Tra. Galo. Granda. Gento. Gipso. Gusto. Legi. Pepi. Paĝo. Ĝis. Ĝusta. Reĝi. Ĝardeno. Longa. Regno. Signi. Gvardio. Lingvo. Ĝuado. Haro. Hirundo. Haki. Nehela. Pachoro. Seshora. Bathufo. Horo. Ĥoro. Koro. Holero. Ĥemio. Imiti. Filo. Birdo. Trovi. Printempo. Min. Foiro. Feino. Iel. Iam. Iu. Jam. Ju. Jes. Juristo. Krajono. Majesta. Tuj. Domoj. Ruino. Prujno. Balai. Palaj. Diino. Vejno. Perei. Malplej. Justa. Ĵus. Ĵeti. Ĵaluza. Majo. Bonaĵo. Kapo. Makulo. Kesto. Sukero. Akvo. Koketo. Likvoro. Packapo.

Lavi. Levilo. Paroli. Mem. Impliki. Embaraso. Nomo. Indiferenta. Internacia. Ol. Heroi. Heroino. Fojno. Pia. Palpi. Ripeti. Arbaro. Sama. Stari. Sigelo. Sistemo. Pesilo. Pezilo. Senti. Sofismo. Cipreso. Ŝi. Paŝo. Stalo. Ŝtelo. Vesto. Veŝto. Disŝiri. Ŝanceli. Tapiŝo. Teorio. Patento. Utila. Ungo. Plumo. Tumulto. Plu. Lui. Kiu. Balau. Traulo. Pereu. Neulo. Fraŭlo. Paŭlino. Laŭdi. Eŭropo. Trouzi. Hodiaŭ. Vana. Verso. Solvi. Zorgi. Zenito. Zoologio. Azeno. Mezuro. Nazo. Trezoro. Meznokto. Zumo. Sumo. Zono. Sono. Pezo. Peco. Peso. Nenio. Adiaŭ. Fiziko. Geografio. Spirito. Lipharo. Indigni. Neniel. Spegulo. Ŝpino. Nei. Ree. Hereo. Konscii. Traetera. Heroeto. Lue. Male. Pale. Traire. Pasie. Metio. Inĝeniero. Insekto. Reservi. Rezervi.

Citrono. Cento. Sceno. Scio. Balau. Ŝanceli. Neniel. Embaraso. Zoologio. Reservi. Traire. Hodiaŭ. Disŝiri. Neulo. Majesta. Packapo. Heroino. Pezo. Internacia. Seshora. Cipreso. Stalo. Feino. Plu. Sukero. Gento. Indigni. Sigelo. Krajono. Ruino. Pesilo. Lipharo. Metio. Ĝardeno. Sono. Laŭdi. Pale. Facila. Insekto. Kiu. Zorgi. Ĉikano. Traetera. Sofismo. Domoj. Spino. Majo. Signi. Ec. Bonaĵo. Legi. Iel. Juristo. Ĉielo. Ĥemio.

Eo: een "vermenigvuldigende" taal

Iemand noemde Eo een eerder "vermenigvuldigende" taal, waar nationale talen eerder "optellend" zijn.
Een kleine demonstratie over het gemak van Esperanto in vergelijking met onze eigen moedertaal:
Het achtervoegsel -IN is een stam die betekent 'van het vrouwelijke geslacht"
De stam VIR- als voorvoegsel betekent "van het mannelijke geslacht"
(uiteraard gaat het hier om levende wezens, niet om woorden, want woorden hebben in Eo geen geslacht)
Hoe zeg je in het Nederlands: een mannelijk varken? (in Eo: vir-pork-o) (het antwoord is: beer)
Hoe zeg je in het Nederlands: een mannelijk varken? (in Eo: pork-in-o)
(het antwoord is: zeug)

Zo is het met alle dieren en zelfs (tweehuizige) planten.
Probeer maar eens de Nederlandse woorden voor een mannelijk/ vrouwelijk konijn, hond of kat, en dan ook nog maar in andere nationale talen. En vergelijk met Eo.
En dan zijn er ook nog de geluiden die dieren voortbrengen; ook dat kan heel eenvoudig in Eo met de stam BLEK.
Stel dat je Nederlands moet leren. Het gaat over runderen. Je leert de volgende woorden: rund, stier, koe, kalf, mutten, vaars, os.
Dat zijn allemaal heel verschillende woorden om enig onderscheid te maken tussen de runderen.
In Eo zal je in elk van die woorden de stam BOV terugvinden. Ik zet hier de vertalingen op een rijtje. Ze zijn allemaal gebouwd met voor- en achtervoegsels:
bov-o, vir-bov-o, bov-in-o, bov-id-o, vir-bov-id-o, bov-id-in-o, eks-vir-bov-o. Zo is dat voor alle dieren.
Als je in die woorden de stam BOV vervangt door ĈEVAL heb je alle woorden waar het over paarden gaat. Maar ik durf niet beweren, dat ik al die Nederlandse woorden ken. Wie weet wat een ruin is?
In Eo weet ook een beginner wat een eks-vir-ĉeval-o is.
Nu ken je meteen alle woorden in Eo voor bv. hoenders, door de stam KOK te gebruiken.

WOORDVORMING in de internationale taal Esperanto

We weten al, dat we in Esperanto vooral stammen onthouden. Met een relatief klein aantal stammen vormen we zelf woorden.
Hier een voorbeeld: de stam SAN heeft de betekenis "gezond". Deze stam komt voor in vele talen, ook in het Nederlands: saneren, sanatorium, zelfs tussen pot en pint in het woord "santé".
Ik toon eerst de stammen, die we "grammaticale uitgangen" noemen: A, O, E, I:
SAN-A = gezond (bijvoeglijk naamwoord)
SAN-O = gezondheid (zelfstandig naamwoord)
SAN-E = op een gezonde manier (bijwoord)
SAN-i = gezond zijn (werkwoord)

Naast de grammaticale uitgangen zijn VOOR- EN ACHTERVOEGSELS zeer algemeen gebruikte stammen. Hier enkele voorbeelden:
MAL- is een stam, die betekent "tegengesteld", het is een "voorvoegsel". Het bestaan van dit voorvoegsel halveert meteen het aantal te leren hoeveelheid stammen vooral diemet bijvoeglijke betekenis, maar niet alleen!
warm = VARM-A. Uiteraard: warmte = VARM-O enz.
MAL-VARM-A = koud; malvarmo = koude, varmo = warmte, enz.
MAL-O = het tegenovergestelde (zelfst. nw.)
MAL-A = tegenovergesteld (bijv. nw.)
MAL-E = integendeel
MAL-SAN-A = ziek (het tegengestelde van gezond)
MAL-SAN-O = ziekte (zelfst. nw.)
NE-SAN-A = niet gezond

-IĜ is een "achtervoegsel" met de betekenis "worden" (maakt een overgankelijk werkwoord overgankelijk) (Dit vergt enige oefening!)
SAN-IĜ-I = gezond worden (= "genezen" als onovergankelijk werkwoord)
RE- is een voorvoegsel met de betekenis "terug, opnieuw"
RE-SAN-IĜ-I = terug gezond worden
-IG- is een "achtervoegsel" met de betekenis "maken, doen" (maakt een onovergankelijke stam overgankelijk) (Dit vergt wat oefening!)
SAN-IG-I = gezond maken = genezen
-IST is een achtervoegsel, dat wijst op de uitoefenaar van een bezigheid
DENT-O is een tand; DENT-IST-O is een tandarts
Zo zijn er een dertigtal specifieke voor- en achtervoegsels. Die hebben we ook in het Nederlands, maar wij gebruiken ze absoluut niet consequent. Eo wel

De gemakkelijkste manier om te zien hoe het systeem in Eo gaat lijkt me, dat we eerst de voornaamwoorden tonen, die over PLAATS gaan:
waar (vragend of relatief) = KIE
daar (aanduidend) = TIE
ergens (onbepaald) = IE
nergens (leeg) = NENIE
overal (alles omvattend) = ĈIE
U ziet dat al deze Eo-voornaamwoorden, die over een plaats gaat, eindigen op E.
Welnu, het volstaat de 5 "beginstukjes" KI TI I NENI ĈI te kennen en 10 "eindstukjes" om meteen alle 5 x 10 voornaamwoorden + al hun mogelijke combinaties te kennen.
Hier de "eindstukjes": E voor plaats, AM voor tijd, OM voor hoeveelheid, ES voor bezit, AL voor reden, EL voor manier, O voor een zaak, ES voor bezit, EN voor richting, U voor een persoon of vermelde zaak (dit laatste vereist meer oefening)
Het vraagt enige tijd om heel dit gemakkelijke systeem in te oefenen.

Een testje over de voornaamwoorden in Esperanto?
Vertaal KIOM? TIAM NENIEN IEL
(antwoorden resp.: hoeveel?/ dan / nergens heen / op een of andere manier)

Cursus

De snelste cursus voor de basiskennis